Achter de politicus, de belichaming van een generatie- en panafrikaanse wending.
Sinds de onafhankelijkheden zijn er zelden politieke figuren geweest die de droom van een breuk zo intens hebben belichaamd als Ousmane Sonko. Zijn opkomst in de politiek is geen louter conjuncturele episode; ze maakt deel uit van een lange historische continuïteit, die de Afrikaanse strijd voor soevereiniteit, waardigheid en de heropbouw van de natie omvat. In hem zien velen niet alleen een man, maar het symptoom van een diepe verandering van het paradigma. Sonko is de belofte van een Senegal dat weer de regie over zijn economische en politieke lot in eigen handen wil nemen, na decennia van compromissen, afhankelijkheid en berusting.
In het hart van zijn aanpak liggen drie essentiële breuken. De eerste, economisch van aard, heeft tot doel de nationale productie te herstellen en lokaal de rijkdommen van het land te transformeren in plaats van ze tegen lage prijzen te exporteren. Het is een uitnodiging om het renteniersmodel geërfd uit het koloniale verleden te doorbreken, waarin Senegal produceert wat het niet consumeert en verbruikt wat het niet produceert. De tweede breuk is moreel en politiek: hij is gebaseerd op een eis van integriteit, transparantie en burgerparticipatie. Ousmane Sonko maakt van publieke deugd een hefboom voor soevereiniteit, overtuigd dat een corrupte staat een kwetsbare staat blijft. De derde breuk is ideologisch en beschavingsmatig: hij omarmt een moderne, open maar ferme panafrikanisme, dat weigert zich extern te laten tutoyeren. Dit panafricanisme houdt niet op bij slogans; het zoekt naar een samenhang tussen Afrikaanse solidariteit en de eisen van ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid.
Maar elke breuk, vooral wanneer die gevestigde belangen bedreigt, roept een tegenoffensief op. Tegen Ousmane Sonko rijst een coalitie van belangen met duidelijke contouren: notabelen die hun gewicht in de machtskringen willen behouden, zakenmachten die koste wat kost hun rente willen handhaven, en administratieve fracties die terughoudend zijn ten opzichte van transparantie. Dit front van weerstand doet, bijna historisch, denken aan de periode begin jaren zestig toen Mamadou Dia werd afgezet.
De geschiedenis haperde. Mamadou Dia, de eerste premier van het onafhankelijke Senegal, droeg al de visie van een opbouw van binnenuit, van een solidaire economie en van een pragmatisch panafrikanisme. Zijn project was gebaseerd op de mobilisatie van de volkskracht en economische soevereiniteit, twee pijlers van een ware onafhankelijkheid. Maar deze visie schokte de commerciële bourgeoisie, de rurale feodaliteit en de stedelijke elites die aan hun privileges waren gehecht. De verwijdering van Dia ten gunste van een Léopold Sédar Senghor die meer in lijn liep met buitenlandse belangen, besliste het lot van een land dat van compromissen en veronachtzaming langzaamaan in structurele afhankelijkheid gleed. Die fundamentverplaatsing blijft de politieke herinnering van Senegal achtervolgen. En het is die herinnering die vandaag door het project van de voorzitter van Pastef nieuw leven wordt ingeblazen, door de gedachte aan een sterk, soeverein en rechtvaardig staat weer te laten opleven.
Zoals in 1962 zoekt een coalitie van belangen het hoofd van de uitvoerende macht zonder haar instemming te isoleren en de hervormingsdynamiek te neutraliseren. Deze opportunistische krachten blijven hun berekeningen verhullen onder het mom van legitiem handelen, met het risico zowel het Project als de Natie te verraden. Hun doel: het ontkoppelen van het machtsduo, de visie verstikken voordat ze wortel schiet en het discours van verandering diskwalificeren voordat het een historische kracht wordt.
Maar als de geschiedenis echo’s biedt, leert ze ook lessen. De postkoloniale Africa kende talloze revolutionairen — Patrice Lumumba, Thomas Sankara, Julius Nyerere — die op de inhoud juist waren in hun analyse, maar wier trajecten vaak stokten aan de methode. Een van de grootste uitdagingen voor Sonko en Pastef is precies die: de volkswoede ombuigen tot een duurzaam maatschappelijk project en het ideële militantisme omzetten in institutionele engineering. Drie spanningen structureren deze vergelijking: die tussen soevereiniteit en openheid, die tussen radicaliteit en pragmatisme, en die tussen ideaal en sociale allianties.
De eerste spanning, de fundamenteelste, gaat over de balans tussen onafhankelijkheid en vrijheid. Te veel Afrikaanse regimes hebben, uit naam van soevereiniteit, de publieke vrijheden ingeperkt en zijn vervallen in een defensief nationalisme dat, bij gebrek aan sterke instituties, in autoritair terugtrek schiet. Ware soevereiniteit wordt echter niet tegen de democratie opgebouwd, maar samen met haar. De enige Afrikaanse leider die erin slaagde deze twee waarden te verenigen, is Nelson Mandela: een onwrikbaar panafricanist, maar diepgeworteld in de rechtsstaat en de individuele vrijheid. Pastef zou er baat bij hebben deze middenweg te volgen, zowel afhankelijkheid van de buitenwereld als autocratische drift te weerleggen.
De tweede spanning is die van politiek realisme. De radicaliteit van de doelstellingen dient vergezeld te gaan van pragmatisme in de middelen. Een revolutie triomfeert niet door de zuiverheid van haar intenties, maar door de strengheid van haar uitvoering. De rupture-visie die Sonko uitdraagt, kan zich only doorkomen als zij gesteund wordt door een competente administratie, een open team en een strategische discipline. Deng Xiaoping verwoordde deze wijsheid als: “Het maakt niet uit welke kleur de kat heeft, als hij maar muizen vangt.” Paul Kagame maakte dit waar in Rwanda door de beste talenten van de wereld aan te trekken voor een nationale ambitie. Senegal zal voor zijn transformatie de meritocratie inklusief en onbewust moeten wagen.
Tot slot gaat de derde spanning over sociale en politieke allianties. Ervaring leert dat diepe hervormingen nooit in isolatie gedijen, maar altijd groeien uit een vruchtbare dialoog tussen overtuiging en collectieve aanhang. Zoals Mao Tsetung vroeg: “Wie zijn onze vrienden? Wie zijn onze vijanden?” Pastef, terwijl het zijn populaire basis verstevigt, zal moeten dialogeren met het centrum van de Senegalese politiek — gematigd, reformistisch, maar gehecht aan democratische waarden — dat de spil vormt tussen de activistengroep en de voorzichtige elites. Het negeren van dit centrum zou betekenen het toe te vertrouwen aan het kamp van het statuut quo en de hervorming van haar nationale adem te ontnemen.
Ousmane Sonko is dus niet alleen het gezicht van een partij, hij is de naam van een historisch bifurcatiepunt. In hem schijnt de centrale vraag over het lot van Afrika: hoe kan men soeverein zijn zonder autoritair te zijn, radicaal zonder sectarisch te worden, visionair zonder alleen te staan? Zijn succes of zijn falen overstijgt het partijkader en stelt de koers van het hele continent in vraag. Sonko belichaamt, voor het Senegal en voor Afrika, de mogelijkheid van een nieuw evenwicht tussen nationale trots en openheid naar de wereld, tussen radicaliteit van waarden en pragmatisme van middelen, tussen het droom van emancipatie en de eis van goed bestuur. Als hij erin slaagt deze vergelijking op te lossen, zal hij niet langer slechts een speler in de Senegalese politiek zijn, maar een van de symbolen van een Afrika dat uiteindelijk uit zichzelf hervijst.
Moctar Ba is econoom.